Introductie

© Paul Levitton

Gerrit Komrij

Gerrit Komrij (Winterswijk 1944 – Amsterdam 2012) is een van de veelzijdigste en productiefste schrijvers in het Nederlands taalgebied. Hij debuteerde als dichter, was criticus en televisierecensent, stelde een aantal spraakmakende bloemlezingen poëzie samen, vertaalde veel literair werk (waaronder toneelstukken van Shakespeare) en schreef essays en romans. Hij debuteerde in 1968 met de poëziebundel Maagdenburgse...Lees meer

Biografie

Gerrit Komrij (Winterswijk 1944 - Amsterdam 2012) is een van de veelzijdigste en productiefste schrijvers in het Nederlands taalgebied. Hij debuteerde als dichter, was criticus en televisierecensent, stelde een aantal spraakmakende bloemlezingen poëzie samen, vertaalde veel literair werk (waaronder toneelstukken van Shakespeare) en schreef essays en romans.

Hij debuteerde in 1968 met de poëziebundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten, die meteen de aandacht trok door de oneigentijdse vaste vorm en de grillige humor. Hij zou zijn dichterschap altijd trouw blijven – hij publiceerde in totaal zo’n vijftien bundels, verzameld onder de titel Alle gedichten tot gisteren (2004).

In 1976 was hij een jaar lang een scherp televisierecensent voor NRC Handelsblad; zijn televisiekritieken werden in 1977 gebundeld in Horen, zien en zwijgen. Als literair recensent nam hij menig schrijver op de hak. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral naam als essayist, en hij schuwde in dat genre geen enkel onderwerp, van het feminisme tot aan de architectuur. Zijn venijnige stijl bleek ook hier zijn belangrijkste wapen. De essays werden gebundeld in boeken die veelal omineuze titels droegen: Heremijntijd (1978), Papieren tijgers (1978), Averechts (1980), Het boze oog (1983), Humeuren en temperamenten (1989), Met het bloed dat drukinkt heet (1991), Morgen heten we allemaal Ali (2010) en Kunstwonderen (2011).

In 1980 verscheen zijn eerste (autobiografische) roman, Verwoest Arcadië. Hij voegde er later andere aan toe: Over de bergen (1990), Dubbelster (1993), De klopgeest (2001), Hercules (2004) en De loopjongen (2012).

Bijzonder succesvol en invloedrijk waren zijn bloemlezingen poëzie, met name De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) en De 21ste eeuw in 185 gedichten (2010). Eigenzinnig en hilarisch is zijn bloemlezing Kakafonie. Encyclopedie van de stront (2006).

Komrij won vele prijzen, waaronder de P.C. Hooftprijs 1993 voor zijn beschouwend proza, en De Gouden Uyl 1999 voor In Liefde Bloeyende. In 2011 werd hij geëerd als doctor honoris causa aan de Universiteit van Leiden. Van 2000 tot 2004 was hij Dichter des Vaderlands, een functie waartoe hij door Nederlandse lezers was uitgeroepen.

Gerrit Komrij woonde tot 1984 in Amsterdam. Hij verhuisde in dat jaar naar Portugal, waarover hij indrukwekkend verslag deed in Villa Pouca (2008).

Gerrit Komrij overleed op 5 juli 2012.

In oktober 2013 verscheen het prachtige slotakkoord op een rijk en imposant oeuvre, de bundel Boemerang met drie nieuw gevonden gedichten.

In 2015 bezorgde Mark Schaevers Brieven uit Alvites en voorzag het van een nawoord. Het is het verhaal van twee excentrieke stadsmensen in een plattelandsparadijs, maar het is ook het verhaal van een verloren tijd.

In de zomer van 2017 verscheen De lange oren van Midas. Het begin van een schrijverschap, een opzienbarende reconstructie van Komrij's Kreta-avontuur. Arie Pos, Komrij's biograaf, vond dagboeknotities en brieven en bezorgde daarmee de eerste uitgave van de roman die Komrij al op 21-jarige leeftijd schreef.
In maart 2018 verscheen ter gelegenheid van vijftig jaar dichterschap de nieuwe, uitgebreide editie van Komrij's verzamelde poëzie onder de titel Alle gedichten. Een eigenzinnig, omvangrijk en imposant poëtisch testament waarin het eindeloos ontdekken en herontdekken is.
Met als aanleiding de Boekenweek van 2020, dat 'Rebellen en dwarsdenkers' als thema heeft, verschijnt in maart van dit jaar De kuren van Komrij, een keuze uit Komrij's werk gemaakt door Onno Blom.