De Bezige Bij

De wondergrijsaard

Ik zal een wondergrijsaard zijn, let maar eens op,’ schreef Harry Mulisch in Het ironische van de ironie. Zijn voorspelling kwam uit. De ontdekking van de hemel, zijn magnum opus, verscheen toen hij de vijfenzestig al was gepasseerd en daarna publiceerde hij nog de duizelingwekkende romans De procedure en Siegfried, waarvan de laatste regel voorspellend bleek voor zijn oeuvre: ‘Daarna niets meer.’ Over het onvermijdelijke maakte Mulisch zich niet druk. ‘Dat ik dood kan gaan, moet eerst nog maar eens bewezen worden,’ zei hij daarover. Inmiddels is het bewijs geleverd. In De wondergrijsaard portretteert Onno Blom de grote schrijver in zijn laatste jaren. Blom baseert zich daarbij op de vele notities die hij maakte van zijn gesprekken met Mulisch, in wiens werkkamer hij wekenlang bivakkeerde toen hij aan Zijn getijdenboek (2002) werkte. De twee bleven elkaar geregeld zien en spreken, tot het einde toe. Daarnaast sprak Blom uitgebreid met Mulisch’ vrienden, naasten en familie voor dit portret van de kunstenaar als oude man.

Mobiele versie afsluiten