De Bezige Bij

Naar Whitebridge

Als een winter ten einde loopt wordt een jongen naar zijn moeder in Schotland gestuurd. Na veel omzwervingen heeft zij samen met haar nieuwe liefde werk op een landgoed van een graaf gevonden. De moeder is manisch-depressief en de jongen belandt in een wonderlijke tussentijd. Belast met de zorg voor zijn moeder en zich langzaam bewust van de sluimerende manifestatie van de ziekte, zwerft hij eindeloos over het landgoed, waar de dreiging voelbaar is van het familiegeheim van de graaf.
In het romandebuut van de dichter Erik Lindner wordt in een sobere, heldere stijl een ziektegeschiedenis verbeeld, maar vooral is Naar Whitebridge een sfeervol portret van een dromerige en dolende jongensziel.

De boot deint ritmisch op en neer, ik voel het in mijn buik. De jongen naast me heeft mijn pas in zijn handen. Liegen doe ik altijd over mijn leeftijd, dat gaat gemakkelijk, ik ben lang genoeg. Ik stomp hem tot ik hem terug heb en loop over het dek naar de machinekamer. Tegen de deur laat ik me zakken en kijk naar de reling en de golven die ertegenaan slaan.

Mobiele versie afsluiten