De nocturne van Maarten Asscher

Maarten Asscher is van jaargang 1957, twaalf jaar na de bevrijding. In 1975, toen hij 18 was, moet de periode die hem van de oorlog scheidde aangevoeld hebben als behoorlijk lang: wel twee derde immers van zijn eigen leven. Op zijn zestigste was diezelfde twaalf jaar geslonken tot nog maar één vijfde van zijn leven. Die neiging om het eigen leven als maat te nemen bij het oordelen over de duur of de snelheid van tijd hebben we allemaal, dat verloopt onbewust, daarom is het ook zo moeilijk je ertegen te verzetten: de jaren drentelen of rennen, houden de pas in of trekken sprintjes, krimpen of rekken op de maat van onze eigen veroudering. Maar door die subjectieve verkorting van de twaalf jaar tussen 1945 en 1957 moet de zestiger die Maarten nu is het gevoel hebben dat hij welbeschouwd vrij kort na de oorlog geboren is. Dit geeft een heel ander perspectief. Je begint over je familie, zeker over de generaties boven je, ouders, ooms, tantes, grootouders, anders na te denken, je realiseert je dat voor hen de oorlog, toen jij opgroeide, eigenlijk nog maar net voorbij was. Zo begint ’40-’45 zich in kalenderjaren steeds verder van je te verwijderen, maar in de beleving juist dichterbij te komen.

Charles Dickens heeft hiervoor in 1859 al de beslissende metafoor gevonden. Een van de personages in A tale of two cities is de heer Lorry, achter in de zeventig. In een nachtelijk gesprek met een veel jongere vriend blikt hij terug op zijn leven. ‘Lijken de dagen dat u aan de voeten van uw moeder zat, erg lang geleden?’, wil de vriend weten. Twintig jaar geleden zou hij daar nog ‘ja’ op geantwoord hebben, zegt Lorry, maar nu, in de jaren van zijn ouderdom, heeft hij het gevoel dat hij zich in zijn leven in een cirkel heeft bewogen en weer dichter bij het begin is gekomen: ‘Mijn hart wordt nu getroffen door vele herinneringen die lang gesluimerd hebben.’

De cirkel is bij uitstek de meetkundige figuur waarbij iedere stap weg van het vertrekpunt je ook dichter bij het vertrekpunt brengt. Het is niet voor niets dat autobiografisch werk van auteurs op leeftijd vaak de indruk geeft dat er een cirkelgang is afgelegd, dat er zaken moesten worden afgerond, dat een cyclus zijn voltooiing naderde.

Er is een scene in Een huis in Engeland die dat met een filmische helderheid illustreert. Maarten en zijn broer Erik hebben bedacht dat hun grootouders herdacht moeten worden en dat de beste plek daarvoor Kew Gardens zou zijn, waar ze zoveel tijd met hun hadden doorgebracht. Gedacht werd aan een bankje met een plaquette. Maarten stuurt een brief naar het fundraising management van de Royal Botanic Gardens en een tijdje later worden ze ontvangen door Priscilla Buckminster, een door de wol geverfde fundraiser. In een heerlijke tongue-in-cheek-stijl beschrijft Maarten wat daar allemaal bij komt kijken, wat de tarieven zijn (want doneren blijkt verre van gratis), dat de oorspronkelijk bedachte tekst voor de plaquette veel te lang is, dat er maar vier regels van maximaal 25 tekens per regel op mogen, wat je behalve de optie bench verder nog allemaal aan kunt vinken op het formulier voor dedications to celebrate or remember someone special. – Maar de cirkelgang die ik bedoel zit in formuleringen als: ‘Op een of andere manier voelt ons bezoek aan dit meer dan tweehonderdvijftig jaar oude botanische park als iets vanzelfsprekends, alsof ik hier na een halve eeuw eindelijk thuisgekomen ben.’ De cirkel. Of, even verderop: ‘Ook wil ik het huis in Kew en de Gardens en ons bankje aan mijn jongste dochter Lisa laten zien. Zij is nu net zo oud als ik was toen ik in 1974 in dat archeologiekamp in het Hollandse boerenland aan het spitten was. Zelf ben ik, terwijl ik dit schrijf, even oud als mijn grootvader in mijn geboortejaar was.’

Dat is óók ouder worden: je rekent je een slag in de rondte.

Over tijd en geheugen in Een huis in Engeland later nog wat meer. Eerst iets over de compositie. Als deze roman een schilderij was geweest zou het een nachtstuk zijn, als het een muziekstuk was, een nocturne. Het is een nachtelijke raamvertelling, een verhaal vanuit het duister, maar met herinneringen aan een reeks zomervakanties, zodat het ook weer een licht verhaal is geworden. De wandelingen van Maarten door een herinnerd interieur helpen hem om meer herinneringen naar boven te halen, die op hun beurt per associatie nog weer meer herinneringen activeren. Dat is vrij precies een recapitulatie van de oorsprong van de geheugenkunst. De dichter Simonides van Kos, de grondlegger van de ars memoria, wist de slachtoffers van een ingestort huis te identificeren door in zijn geheugen opnieuw een ronde langs de gasten van een feestdis te maken waar hij even eerder nog had opgetreden. Een goed in het geheugen geprente ruimtelijke structuur helpt je bij het reproduceren van herinneringen. Het is in wezen deze kunstgreep die Maarten in staat stelt om uit dat Londense huis zoveel kamers met schilderijen, meubels, gordijnen en natuurlijk de belevenissen van de bewoners en hun gasten op te roepen. Als lezer kun je niet anders dan onder de indruk komen van de mate van detail, omvattendheid en volledigheid van wat hij zoveel decennia later weet te reproduceren. In het nawoord staat weliswaar dat ‘de vrijheden die het genre van de roman verschaft’ hem goed van pas kwamen, een zinnetje waardoor je toch even geschrokken opkijkt, hij zal toch niet de hele boel bij elkaar verzonnen hebben, maar ik geloof dat voor al te radicale argwaan geen plaats is. De default is, denk ik, dat we moeten aannemen dat wat zich in die vakanties in en rond dat huis heeft afgespeeld in grote trekken ook werkelijk zo gebeurd is als Maarten het zich herinnert. Dat doe ik niet zozeer uit welwillendheid, al zou hij daar alle recht op hebben. Hier heb ik, schrik niet, een wetenschappelijk motief voor.

Günter Grass was 78 toen hij begon aan zijn autobiografie De rokken van de ui. Een paar dagen voor verschijning in 2007 gaf hij een geruchtmakend interview aan de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Het ging over zijn late ‘bekentenis’ bij de Waffen-SS te hebben gediend, maar ook over de mogelijkheid je nog met enige betrouwbaarheid belevenissen en ervaringen van zestig jaar of langer geleden te herinneren. Grass zit op zijn praatstoel. Hij is net aan het vertellen over zijn herinneringen aan de grote politieke en artistieke debatten in de jaren na de oorlog als een van de journalisten opeens, een beetje sceptisch, wil weten: ‘Hoe ver weg is dat allemaal, als je bijna tachtig bent?’ Grass: ‘Het is allemaal heel dichtbij. Wanneer ik precies zou willen zeggen welke reis ik in 1996 heb ondernomen, dan zou ik dat in een of ander notitieboek moeten opzoeken. Maar met de ouderdom wordt de jeugd duidelijker. Het juiste tijdstip om iets autobiografisch te schrijven hangt blijkbaar samen met de leeftijd.’

Het is een verschijnsel dat veel mensen uit persoonlijke ervaring kennen, meestal als iets dat begon toen ze tegen de zestig liepen en sindsdien in kracht is toegenomen. Het kan het plotseling in je geheugen opduikende gezicht zijn van iemand die bij je in de straat woonde toen je tien was, de naam van een al heel lang uit de schappen verdwenen waspoeder, een voorval toen je als kind ergens logeerde, een tafereeltje uit een boek dat je las toen je veertien was. Het zijn herinneringen die onwillekeurig verschijnen, zonder dat je er naar op zoek was, je zou niet eens weten dat je er nog naar op zoek zou kúnnen gaan, ze lijken helemaal vanzelf te zijn ontwaakt. Soms zijn het herinneringen van het type ‘vijftig jaar niet aan gedacht’ en dienen ze zich toch zo scherp en intact aan dat het lijkt alsof ze ongerept tevoorschijn zijn gekomen uit een laag die nu pas, in de ouderdom, weer ontdooit. Voor de zeer langdurige opslag in het geheugen is wel de term permastore voorgesteld, een metafoor die recht doet aan de beleving dat wat heel lang ontoegankelijk en roerloos lag opgesloten nu weer vrij lijkt te komen met de geuren van destijds.

Deze terugkeer van oude herinneringen heet het ‘reminiscentie-effect’ en het is een raadselachtig verschijnsel. Dat zich in de terugblik juist die vroege herinneringen aandienen lijkt in strijd met wat je wel de Eerste Hoofdwet van het Vergeten mag noemen: hoe langer iets geleden is, hoe kleiner de kans dat we het ons herinneren. Even raadselachtig is waarom die herinneringen pas in de ouderdom weer zichtbaar lijken te worden. Ze moeten ook al opgeslagen hebben gelegen in het geheugen van de veertigjarige, de vijftigjarige, waarom duiken ze pas weer op als het geheugen werkelijk op leeftijd raakt? Het is alsof ze al die tijd onder embargo waren opgeslagen en pas na ommekomst van hun termijn ter beschikking komen.

Het laat mij vermoeden dat Maarten dit boek tien jaar geleden nog niet had kunnen schrijven en als veertiger zeker nog niet. De herinneringen waren er wel, latent, sluimerend, in verzegelde enveloppen, hoe je het maar wilt noemen, maar ze rangschikten zich pas met een overtuigende levendigheid tot het verhaal van Een huis in Engeland toen de schrijver de jaren der rijpheid had bereikt.

Net als die versnellende jaren is het reminiscentie-effect iets waar je in alle passiviteit aan onderhevig bent en net als bij optische illusies levert zelfs de wetenschap dat ze bestaan geen beveiliging tegen hun effect. Je kunt niets anders dan je eraan overgeven. En waarom zou je het ook anders willen? In de autobiografische literatuur hebben we aan het reminiscentie-effect heel wat meesterwerken te danken. Een huis in Engeland is daarop geen uitzondering.

Douwe Draaisma