De Bezige Bij

Dons van Jan Siebelink wordt voorgelezen tijdens de Nationale Ouderendag 2016

Jan Siebelink schrijft het Nationale Voorleeslunchverhaal van 2016. Dit verhaal zal tijdens de Nationale Voorleeslunch op de Nationale Ouderendag op 7 oktober in heel Nederland worden voorgelezen aan ouderen in bibliotheken en zorginstellingen.

Op 7 oktober vindt de Nationale Ouderendag plaats. Tevens is het op dat moment Kinderboekenweek, waarbij opa’s en oma’s centraal staan onder het thema Voor altijd jong! en is 2016 Jaar van het Boek: het hele jaar worden boeken en verhalen extra in de schijnwerpers gezet. Tijdens De Nationale Voorleeslunch, die laat zien dat het voorlezen van verhalen een rol kan spelen in het doorbreken van het isolement waarin sommige ouderen verkeren, vallen deze campagnes mooi samen. Het voorlezen van een bijzonder verhaal of gedicht geeft ontspanning en is vaak een aanleiding om met elkaar te praten of herinneringen op te halen. Ook kunnen sommige ouderen door een visuele beperking niet (makkelijk) meer zelf lezen. Door voorgelezen te worden, kunnen ze toch genieten van verhalen.Dit jaar zal in alle deelnemende bibliotheken hetzelfde verhaal worden voorgelezen, dat speciaal voor de Nationale Voorleeslunch 2016 wordt geschreven door schrijver Jan Siebelink. Hij laat weten deze mooie opdracht zonder aarzelen te hebben aanvaard. De komende periode zal hij schrijven aan een verhaal dat herkenbaar en aansprekend is voor vele ouderen.

Ter ere van deze dag vindt u hieronder het complete verhaal.

DONS 

Henk Wielakker lag op bed voor het verplichte middagdutje, de stropdas wat losgetrokken.

Hij werd wakker. Waarschijnlijk door gefluister op de gang achter zijn deur. Zijn kamer in bejaardenhuis Avondzon kwam hem vreemd, onbekend voor. Daarnet nog in zijn droom, schoffelde hij tussen de rijen coniferen. Zijn vriendje Samuel kwam de tuinderij op met limonade en gevulde koeken. Gezeten op de rand van het waterbassin lieten ze hun handen door het koele water gaan.

Beduusd staarde hij naar het plafond. De droom was zo echt, viel zo precies samen met de werkelijkheid van lang geleden, dat hij er hevig naar terug verlangde. Roerloos bleef hij liggen, de handen plat op de sprei, met dat droevige gevoel van het ontwaken uit een mooie droom. Hij wist dat dat gevoel vanzelf zou verdwijnen.

Kleine zweetdruppels verschenen op zijn voorhoofd. Paniekerig zocht hij naar zijn zakdoek, vond hem onder zijn kussen. Hij voelde de ring, die van zijn moeder was geweest. Vlak voor hij weer indommelde dacht hij aan het kuiken  dat hij voor zijn elfde verjaardag van zijn opa had gekregen. En daar was ook het hok, de uitloopren, de bus met voer op het schap in het altijd schemerige fietsenschuurtje. Hij kon het zachte, donzige lijfje bijna voelen.

Zijn lippen, gaaf nog, gleden druk over elkaar. Hij probeerde een woord te vormen. In zijn mondhoeken pruttelde alleen wat speeksel dat hij verschrikt wegveegde. ‘Dons’ wilde hij zeggen. Alleen maar dat woord. Of ‘Donsje’, de naam die zijn moeder voor het kuiken had bedacht. Een van de weinige woorden waar Henk over beschikte.

Weer schoot hij wakker, herkende de stemmen van de verpleegster en de juffrouw van het buffet. Ze spraken zacht, maar hij meende bezorgdheid te horen.

Met het nieuwe ontwaken drongen kleuren en voorwerpen in zijn kamer pas werkelijk door: de ansichten op het gele prikbord, vastgezet met rode punaises, het Wilhelminavaasje van oranje glas bij het raam en op het nachtkastje twee halve tabletten en de envelop met het krantenbericht.

Hij legde de zakdoek weg, strekte zijn hand naar de vensterbank, gleed met zijn wijsvinger licht over de ingeslepen W. Die voorzichtige beweging, bijna teder, hoorde bij een dierbare herinnering.

*******

4 september 1948. De koningin deed afstand van de troon.

In de verte tromgeroffel, geschetter van trompetten. De harmonie maakte op deze feestelijke dag al vroeg een eerste rondje door het dorp. De klokken beierden en van alle huizen wapperde de vlag. Met zijn moeder liep Henk de Bergweg af. Hij droeg een oranje sjerp. De lokalen van de school voor speciaal onderwijs waren versierd. De ouders kregen koffie met oranje tompoezen. En voor de leerlingen was er behalve limonade een verrassing.

De verrassing zat in een vierkant doosje van geribbeld karton.  De jongen naast hem in de bank liet bij het uitpakken het vaasje uit zijn handen glippen. Op het voetenplankje spatte het uiteen. Henk wikkelde het vloeipapier rustig af. Triomfantelijk hield hij zijn exemplaar in de lucht. Moeder zei dat ze het een plaats op zijn kamer zou geven, vond wel dat de organisatie beter een ander cadeau had kunnen verzinnen. Maar het was een mooi vaasje, met luchtbelletjes in de hals.

De school sloot om tien uur, net als alle scholen in het land. Al gauw waren de straten leeg. De abdicatie werd op de radio uitgezonden. Wie geen radio had ging bij de buren luisteren. Dat deden Henk en zijn moeder ook. De buren van de boomkwekerij hadden een klein toestel voor de weerberichten. Henks vader kon er niet bij zijn. Hij was als wijkhoofd van de EHBO al vroeg naar het circuit in de heuvels aan de rand van het dorp vertrokken. Vanmiddag zouden daar voor het eerst na de oorlog de Grand Prix motorraces met zijspan worden gehouden. Een parcours met uiterst gevaarlijke s-bochten.

*******

De oude Wielakker  bleef nog even op bed liggen, keek naar het gazon en de vijver met fontein, de steeds wisselende tinten van het water, een vogel die dronk. Daarna telde hij de kleurrijke ansichten op het prikbord. Zijn vriend Samuel ging nog altijd veel op reis, maar vergat hem nooit. Henk glimlachte. Vandaag was de heerlijkste dag van de week. Elke vrijdag kwam Samuel op bezoek. Ander bezoek kreeg hij niet. Van opwinding bewogen zijn lippen over elkaar, maar uit zijn mond kwamen geen verstaanbare klanken.

Wielakker ging rechtop zitten, trok zijn stropdas aan, zorgde dat de knoop precies in het midden zat. Ondenkbaar dat hij slordig gekleed naar de conversatiezaal zou gaan. De zakdoek schoof hij in zijn broekzak.

Spreken had hem zijn leven lang de grootste moeite gekost. Als kind was hij opmerkelijk laat gaan praten. Zijn moeder had haar bezorgdheid daarover kenbaar gemaakt bij de artsen van het consultatie- en kleuterbureau. Die vonden haar zorgen overdreven. ‘Ach ja, je hebt kinderen die voorlijk zijn en  sommige lopen nou eenmaal achter.’

In de loop der jaren had Henk zich een kleine woordenschat eigen gemaakt. Het kost hem moeite om een zin te beginnen. Hij is altijd op zoek naar het juiste woord. De ene letter tilt hij als het ware hoger op dan de andere.

Nu, zittend op bed, doet hij zijn sloffen aan. Mooie rood geblokte sloffen, een cadeautje van Samuel. Nooit komt zijn vriend op bezoek zonder een presentje.

De conversatiezaal, gezellig versierd met oranje slingers en ballonnen, was bijna leeg. Het WK voetbal dwarrelde over het scherm. Van de tv stond alleen het beeld aan. Vlak ervoor zaten drie mannen in hun rolstoel. Henk ging op zijn vaste plek bij het raam zitten. Voor voetbal had hij nooit veel belangstelling gehad. Hier, in deze verre hoek, had hij goed zicht op de parkeerplaats.

In de verte blafte een hond. Nog verder was het geluid te horen van de brede straatweg die het forensendorp met de stad verbond.

Wielakker haalde zijn zakdoek tevoorschijn, vouwde die open in zijn schoot, nam er de smalle, zilveren ring uit, poetste hem op, staarde er een tijdje naar, wikkelde hem terug in de zakdoek. Daarna trommelde hij met zijn middelvinger wat op het tafelblad en keek de zaal een beetje rond.

‘Voor u een extra lekker kopje thee vandaag, meneer Wielakker.’ Hij schrok, had Merel, het meisje met de koffiewagen, niet zien binnenkomen. Ze gaf er een botersprits bij. En Marie, de verpleegster, prees hem omdat hij de twee halfjes keurig had ingenomen, maar ze zei wel dat hij er vandaag nog een halve bijkreeg. Ze zag er op toe dat hij die met voldoende water innam.

‘Ik begreep,’ zei Marie, ’dat de pedicure vanmorgen is geweest en dat de kapster u heeft geknipt en de haartjes uit uw oren en neus heeft verwijderd. U ziet er goed uit.’ En fluisterend tegen Merel: ‘We moeten het hem wel vertellen. Die pilotenstaking in Parijs is voorbij, hoorde ik bij het nieuws en de vluchten komen weer op gang. Maar of zijn vriend vandaag nog kan komen?’

Wielakker keek op, dacht dat iemand hem vanuit de verte riep. De vrouwen redderden om hem heen. Henk wilde hen bedanken, bewoog zijn armen op en neer om zijn geest te activeren. Zijn tong bewoog tegen het verhemelte, plakte, het woord zakte terug. Een kort moment flikkerde radeloosheid in zijn ogen. Op zijn lippen wachtte het woord. Dons.

Een vrouw met een klein, vuurrood neusje zwenkte  haar rolstoel met een flinke gang de zaal in en reed op Henk af. Die heeft de vaart er goed in, dacht hij nog. Maar ze remde op tijd en stak haar hand uit: ‘Ik heb niet de eer u te kennen.’

Wielakker wendde zijn hoofd af, richtte zijn blik weer op de parkeerplaats. De vrouw begon nog een zwak, verward lachje en posteerde zich toen naast de drie mannen voor de tv.

Nog even en Samuel, zijn knappe vriend die doorgeleerd had, zou naast hem zitten en herinneringen ophalen aan de tuinderij, aan de dag dat Henk definitief bij hem in huis kwam. Samuels moeder had toen gezegd: ‘Jij bent ons tweede kind.’ De lagere tuinbouwschool had Henk vanwege de theoretische vakken niet kunnen afmaken, maar zijn hele leven had hij gewijd aan de boomkwekerij van zijn pleegouders.

Het voetbal werd onderbroken door flitsen van de TT in Assen. Die trokken onmiddellijk Henks belangstelling. De dag voor zijn elfde verjaardag was hij met Samuel naar de motorraces geweest op het circuit van de Zijpenberg. Samen waren ze naar het zanderige terrein bij de start gefietst, waar de hardgele Nortons en helrode Harley Davidsons, op hun standaard getrokken, warm stonden te draaien. Mecaniciens in blauwe overalls voerden controles uit. De motorrijders en de bakkenisten met hun groene, mica brillenglazen zagen er onheilspellend uit. In de verste hoek stond de tent van de EHBO-post, nog afkomstig van de Canadese bevrijdingstroepen. En in de tentopening Henks vader, in een legerkleurig, iets te ruim uniform, de baret met het blauw-oranje insigne schuin op zijn hoofd. Heel stoer! Bijna een soldaat of een veldheer! Om zijn arm een witte band. De jongen was trots op hem. Zijn vader had hier de leiding. Henk zwaaide, maar net op dat moment werd zijn vader in beslag genomen door een lange, magere vrouw die achter hem de tent uitkwam. Ook zij was in uniform, droeg een baret en had twee witte banden om haar mouw. Ze was duidelijk kwaad op zijn vader, gebaarde opgewonden naar een brancard en verdween weer in de tent.

De vader van Henk riep de hulp in van de twee jongens. Die brancard moest naar een hulppost, hoger op het circuit. Er was haast bij. De jongens kregen snel een polsbandje en vader legde kort zijn hand op het hoofd van zijn zoon. Blij verrast keek Henk op. Dat deed hij niet zo vaak.

Het publiek dromde achter de hekken. Nederland was nog steeds in wederopbouw. Iedereen had behoefte aan een verzetje.

Het voelde of hij zweefde. Met Samuel maakte hij deel uit van dit grote spektakel. De mensen bleven toestromen. Hij dacht aan zijn moeder die nu inkopen deed voor zijn verjaardag. Daarna zou zij ook naar de wedstrijd komen.

Een lauwe wind woei de bomen op de helling open. Een roetsjbaan van licht die even verblindde. Henk zag weer de boze uitval van de vrouw naar zijn vader voor zich.  Op dat moment werd spottend naar de jongens geroepen: ‘Gaan jullie er zelf maar op liggen!’ Er werd gelachen en gejoeld. Samuel had  zijn vriend gerustgesteld en gezegd: ‘Trek het je niet aan, ze zijn jaloers.’

Proppen papier, een handvol dor blad en takken belandden op de brancard. Half hollend bereikten ze de hulppost. Een jeep bracht hen terug naar de centrale tent.

De lange vrouw wachtte hen op, boog zich naar Henk en zei dat zijn vader om een dringende reden was weggeroepen. Angstig keek hij naar haar mond en woelde met zijn voet in het zand. Wat hij wilde vragen bleef steken in zijn keel.

‘Ik heb nu geen tijd meer, het is druk. Je hoort het allemaal nog.’

*******

Dat moment zou hij naar het einde van zijn leven toe steeds sterker voor zich zien. Het korte bericht in de plaatselijke krant heeft hij altijd bij zich. De trolleybus die zijn moeder bij het oversteken niet had gezien. Aan het dodelijk ongeluk zelf wilde hij nooit denken, dan zou hij de harde klap horen, het verbrijzelen van haar fiets. In zijn verbeelding was er geen pijn, geen bloed.

Die avond sliep hij bij de buren, in het grote logeerbed, samen met Samuel. De dagen erna liep hij met het kuiken rond, hielp de buurman met het besproeien van de jonge aanplant. Praten deed hij nog minder dan anders. Pas later kwam er iets van terug. Een soort telegramstijl.

*******

Een paar maanden daarna trok de EHBO leidster bij de weduwnaar en zijn zoon in. Ze was lief, vriendelijk voor Henk. Hij mocht Ans tegen haar zeggen of tante. Ze liet wel direct weten een grote hekel aan kippen te hebben. Die trokken maar muizen en ander ongedierte aan. ‘Rotbeesten!’ mompelde ze als ze het vloerkleed ranselde met de klopper. Al gauw kon Henk haar niet meer aankijken als ze tegen hem sprak. Dan greep ze zijn kin vast, trok die met een ruk omhoog. Zijn vader werd boos om zijn koppige gedrag. ’Ik wil dat je doet wat zij zegt. De dingen zijn nu eenmaal anders geworden.’

Op een dag verdween de trouwfoto van zijn ouders van het dressoir en dekte ze de tafel voor twee. ‘Jij eet voortaan in de keuken.’

Uit schaamte ging hij minder vaak naar de buren. Zijn vriend Samuel zag hij weinig, die studeerde in de stad.

Toen kwam de dag dat Henk zijn herbarium meebracht van school. Ans stond achter het huis op hem te wachten: ‘Zo, heb je er weer gedroogde bloemetjes in geplakt?’ Ze trok haar liefste gezicht, maar haar lippen bleven dun en bleek. Hij deed het boek niet open. ‘Waarom zeg je niet gewoon tante of moeder tegen mij? Ja, voortaan moet je moeder zeggen!’

‘Mmm..Modder.’ Het was eruit geflapt voor hij het wist.

‘Ach ventje toch, lief mooi ventje’ en ze kneep stevig in zijn wang. ‘Weet je Henk, je vader zocht gisteren het doosje met de sieraden van je moeder. Heb jij enig idee waar dat gebleven is? Het moet ergens op de slaapkamer staan.’

*******

Er reed een auto het parkeerterrein van Avondzon op.

Merel nam zijn tafel met een nat doekje af, knikte hem bemoedigend toe. Wielakker wilde haar hand vastpakken, maar ze hoorde het piepje van haar mobiel en liep gehaast weg. Uit de zakdoek haalde hij de zilveren ring tevoorschijn, drukte er een kus op.

De middag dat Ans naar het sieradendoosje had gevraagd wachtte de jongen tot hij alleen was. Hij liep de trap op naar de overloop waar de linnenkast stond. Hij had mama het daar zien wegleggen, diep achter het linnengoed. Dat was niet zo lang voor het ongeluk. Had zijn moeder iets voorvoeld?

Met het gladde, ovale doosje was hij naar het zanderige terrein bij de startplaats van de motorwedstrijden gefietst. Er was  vlier en lijsterbes opgeschoten. Met zijn handen groef hij een gat. Uit het doosje met oorknopjes en een gouden kettinkje koos hij mama’s zilveren ring. Zorgvuldig dekte hij de schat toe met blad en dennennaalden. De ring werd zijn talisman.

Thuis wilde hij zijn fiets wegzetten. Het was al donker en op de tast zocht hij het lichtknopje toen hij achter zich de deur hoorde dichtslaan. Een moment nog dacht hij dat het de wind was. Maar het slot werd omgedraaid en de snerpende stem van Ans klonk: ‘Dat zal je leren! Ik wil weten waar je de spullen van je moeder hebt verstopt.’

Hij wachtte, hoopte op de thuiskomst van zijn vader. Hoorde zijn voetstappen in het grind langs het huis. Hoorde haar opgewonden gekrijs.

Achtergelaten en steeds banger begon hij te bonken tegen het dak en de deur. En zo heeft Samuel hem gevonden en via een gat in het golfplaten dak bevrijd.

*******

Wielakker sloot zijn ogen voor de scherpe beelden, beefde over zijn hele lichaam. Op tv stond nog steeds de sportzender aan.

Een warme zoen op zijn voorhoofd. ‘Hé Henk, niet wegdutten hoor! Ik ben wat later dan anders. Maar ik heb weer iets voor je meegenomen. Zelf heb ik er net zo één. Ze zitten heerlijk zacht.’

Het T-shirt met de smiley paste precies.

JAN SIEBELINK

Zomer 2016

Mobiele versie afsluiten