Mede namens de familie laat Uitgeverij De Bezige Bij weten dat gisteravond, na een kort ziekbed, Gerrit Komrij in Amsterdam is overleden.
We verliezen in hem een belangrijk dichter, een veelzijdig schrijver en vertaler, een groot stilist, een scherp polemist en bovenal een lieve vriend. Hij was een inspirator voor generaties dichters, schrijvers en jonge hemelbestormers, en zal dat blijven.

Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944) debuteerde in 1968 met de poëziebundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten, die meteen de aandacht trok door de oneigentijdse vaste vorm en de grillige humor. Hij zou zijn dichterschap altijd trouw blijven. In totaal publiceerde hij zo’n vijftien bundels, verzameld onder de titel Alle gedichten tot gisteren (2004). De bundel Boemerang had hij op zijn bureau in Portugal klaargelegd om te voltooien en zal dit najaar postuum verschijnen.

Hij was een gedreven criticus en televisierecensent, stelde een aantal spraakmakende Nederlandse en Zuid-Afrikaanse bloemlezingen samen, vertaalde veel literair werk (waaronder toneelstukken van Shakespeare) en schreef toneel, essays en romans.

In 1976 was Gerrit Komrij een jaar lang een scherp televisierecensent voor NRC Handelsblad; deze spraakmakende televisiekritieken werden in 1977 gebundeld in Horen, zien en zwijgen. Als literair recensent voelde hij zich verwant aan de tijdgeest van waarheidsvinding en sarcasme. In de jaren zeventig en tachtig maakte hij vooral naam als essayist, en schuwde in dat genre geen enkel onderwerp, van het feminisme tot aan de architectuur. Zijn venijnige stijl bleek ook hier zijn belangrijkste wapen. De essays werden gebundeld in onder meer Heremijntijd (1978), Papieren tijgers (1978), Averechts (1980), Het boze oog (1983), Humeuren en temperamenten (1989), Met het bloed dat drukinkt heet (1991), Morgen heten we
allemaal Ali
(2010) en Kunstwonderen (2011).

In 1980 verscheen zijn eerste (autobiografische) roman, Verwoest Arcadië. Later schreef hij de romans Over de bergen (1990), Dubbelster (1993), De klopgeest (2001), Hercules (2004) en De loopjongen (2012).

Bijzonder succesvol en invloedrijk waren zijn bloemlezingen poëzie, met name De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in duizend en enige gedichten (1979) en De 21ste eeuw in 185 gedichten (2010). Eigenzinnig en hilarisch is zijn bloemlezing Kakafonie. Encyclopedie van de stront (2006).

Komrij won vele prijzen, waaronder de P.C. Hooftprijs 1993 voor zijn beschouwend proza en De Gouden Uyl 1999 voor In Liefde Bloeyende. In 2000 werd hij geëerd als doctor honoris causa aan de Universiteit van Leiden.
Van 2000 tot 2004 was hij de eerste Dichter des Vaderlands, een rol die hij met grote verve vervulde.

Gerrit Komrij woonde tot 1984 in Amsterdam. Hij verhuisde in dat jaar naar Portugal, waarover hij indrukwekkend verslag deed in Vila Pouca (2008). Het boek werd genomineerd voor de Gouden Uil 2009.

Het literaire landschap is door het tomeloze plezier en de scherpzinnigheid van Gerrit Komrij decennialang in beweging gebracht. Hij heeft het mee veranderd en hij heeft het nu verlaten. ‘Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.’ (Uit: Da Capo, Morgen heten we allemaal Ali).

ALLES BLIJFT

Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
Werd verderop een fundament gemaakt.
Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.

Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
Landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.

Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
Een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.
Je bent een deel van alles bij je leven
En alles blijft bestaan wanneer je sterft.

(uit: Luchtspiegelingen, 2001)

Amsterdam, 6 juli 2012
Uitgeverij De Bezige Bij