De Bezige Bij

Laudatio Niña Weijers voor Voor het vergeten

Lees hier de laudatio van Niña Weijers, uitgesproken op de boekpresentatie van Voor het vergeten, de nieuwe roman van Peter Verhelst.

 

Allerbeste Peter,

De brief is een trage vorm van post. Deze deed er zo’n anderhalf jaar over je eindelijk te bereiken.

In wat inmiddels een ver verleden lijkt — al ben ik er, sinds het lezen en herlezen van je roman, meer dan ooit van overtuigd dat onze ideeën over chronologie niet meer zijn dan ideologie, terwijl daarachter de tijd een wilde dans opvoert die niets te maken heeft met bekrompen noties als ‘heden’ en ‘verleden’  — dus laat ik zeggen: bij wijze van spreken in een ver verleden, vroeg Hugo Bousset ons namens DWB om een briefwisseling te beginnen. Iets met verdwijnen en kunst, daarin leken we allebei geïnteresseerd. Ik beloofde de eerste brief te sturen, en toen nog eens, en nog eens, tot ik een hele mailwisseling met Hugo had vol excuses mijnerzijds en vriendelijke doch standvastige aansporingen van zijn kant, maar nog altijd geen brief aan jou. Een paar keer begon ik eraan, maar.

Ja, maar wat?

Ik was beschroomd.
Ik was lui.
Ik had de hele tijd deadlines.
Kunst, verdwijnen.

En toen kwam jij met een brief aan mij, 350 losse vellen in een envelop, bijeengehouden met een elastiekje. Daar zat ik, aan mijn tafel, de stapel papier rechts, die langzaam veranderde in een nieuwe stapel links. Als de man met de spade op die schilderijen van Tuymans groef ik me een weg door het papier, ik onderstreepte en zette uitroeptekens in de kantlijnen, en op een gegeven moment noteerde ik: lezen is lichamelijk, wie het alleen met haar hoofd doet mist de helft. En hoewel onze briefwisseling iets uiterst artificieels heeft gekregen — jij schreef een brief in de vorm van een roman, ik sta hier een brief te speechen — ben ik blij dat onze correspondentie fysiek is geworden. Ook spreken is een daad van het lichaam, en staan, en de warmte van deze ruimte, de geur van een nieuw boek, het ambacht van de houthakker en dat van de schrijver samengeperst tussen twee kaften.

‘Volgens Tuymans,’ schrijf je, ‘is er altijd een weke plek in een schilderij waardoor je het kunt binnendringen.’ Dat klinkt misschien alsof er een magische toegangspoort bestaat, een sleutelgat, een achilleshiel — iets waarmee het schilderij, al dan niet per ongeluk, zijn geheim zou prijsgeven. Maar wie het werk van Luc Tuymans kent, zoals jij, weet dat zo’n weke plek eerder een zwart gat is, een soort wond, de mandorla die je verderop beschrijft, begin en eindtijd tegen elkaar geplakt als twee helften van een amandel, en in zo’n mandorla een Christus met op de plek van zijn zijwond een mandorla, niet om het bloed weg te poetsen maar om, in jouw woorden, ‘het oneindige, het onuitspreekbare, het onmetelijke van die pijn uit te drukken.’

Wat ik eigenlijk probeer te zeggen: die weke plek is nog maar het begin van alles.
Wat ik eigenlijk probeer te zeggen: daarachter opent zich een almaar uitdijend universum.
Wat ik eigenlijk probeer te zeggen: wie het werk van Peter Verhelst kent, zoals wij, weet dat het poreus is, vol weke plekken, openingen, wondes en zuigende zwarte gaten. Onophoudelijk glippen we er binnen, en onophoudelijk glipt het ons binnen.

Ik ken weinig andere schrijvers die de roman zoveel durven laten zijn als jij. Voor het vergeten gaat niet over rouw en transformatie, het ís rouw en transformatie. Het is alsof je het verdriet onder een microscoop hebt gelegd en ons de glibberige veelvormigheid ervan toont: wat met het blote oog stil en bewegingsloos lijkt, blijkt ingezoomd een explosie van almaar vertakkende vitaliteit. Volkomen organisch groeit er onder de ogen van de lezer een boom van verhalen, gedichten, haiku’s, beschouwingen, onzichtbare kunstwerken, herinneringen, associaties. Mensen worden mythische wezens die veranderen in bomen, die mensen worden, die doodgaan, verdwijnen onder een doek van marmer, verdwijnen van een eiland, aan boord klimmen van een schip, dat geen schip is maar een glazen kasteel, en in de tuin, nee, een stadspark, staat een man met een spade of een hertengewei, hij zet een stap dichterbij en vraagt: ‘kunt u mij zien?’.

In de Tuymans-schilderijen vond jij de weke plek in het hardste deel: de spade. Door die spade kom je in het hart van het werk waar, zo schrijf je, ‘een rare generositeit de toeschouwer opwacht’, die je samenvat als ‘de troost van de ontluistering’.
De troost van de ontluistering, dat is zo mooi, en zo juist, en zoals je zelf ook wel weet, zozeer van toepassing op deze roman hier.

Voor het vergeten is een wonder, een boek om naast je bed te leggen zodat het je dromen binnendringt, een groots kunstwerk — ja.

Dat woord, wonder, is trouwens mogelijk afgeleid van het woord wond, zie ik in de online etymologische databank waar ik aan de lopende band allerhande woorden intoets om erachter te komen waarmee ze ooit begonnen. Het woord wond leidt me vervolgens naar de website www.huidziekten.nl, waar ik een definitie tegenkom waarmee ik deze brief zal afsluiten, omdat ze alles zegt wat ik zelf wil zeggen, maar dan zoveel beter. ‘Een wond’, staat er simpelweg, ‘is een verbreking van de samenhang van de huid, met neiging tot genezing.’

 

Mobiele versie afsluiten