De Bezige Bij

Lovende toespraak van Tommy Wieringa bij de boekpresentatie van Yucca

Tijdens de boekpresentatie van Yucca op 22 september 2016 te Gent hield Tommy Wieringa een toespraak, deze kunt u hieronder lezen:

Soms lees je een roman en blijf je achter met de brandende behoefte om de auteur te ontmoeten. Onder het lezen is een vriendschap ontstaan, je wilt de schrijver vertellen dat jullie nu vrienden zijn.

Soms is het andersom.

Peter Terrin ontmoette ik eerst in het echt, vlees en bloed, hier in Gent, in een boekwinkel –  en ik bleef achter met een brandende behoefte om hem te lezen.

Zijn oeuvre tot dan toe was antiquarisch goed verkrijgbaar, ik bestelde zes titels tegelijk.

Het was een uiterst dierbare kennismaking.

Ik vatte bewondering en een soort verliefdheid voor de schrijver op, die ik veiligheidshalve vriendschap noemde. Ik moest hem dat op de een of andere manier laten weten.

Ik liet hem vragen of hij het eerste exemplaar van mijn boek Dit zijn de namen in ontvangst wilde nemen. Postillon d’amour was Suzanne Holtzer, die nu ons beider redacteur is.

Peter Terrin zei ‘ja’. Het was dertien september 2012. Ik was erg gelukkig.

Ik had een zeldzaam enthousiasme voor zijn werk opgelopen. Een enthousiasme dat gewoonlijk alleen is voorbehouden aan doden en buitenlanders, schrijvers met wie ik me niet in een concurrentiepositie bevind in elk geval. Technisch gesproken is Terrin voor mij weliswaar een buitenlander, maar met onze gemeenschappelijke taal hanteren we hetzelfde wapen. We doen dat in dezelfde tijd, op hetzelfde moment in ons leven (kerngezin, hypotheek, zorgen), op min of meer dezelfde leeftijd – hij had er maar zestien maanden en drie dagen langer voor nodig om geboren te worden. Toen hij zijn hemelsblauwe ogen naar het leven opsloeg, kon ik juist lopen, met de pincetgreep iets vastpakken, een toren van blokjes bouwen en de bladzijde van een boekje omslaan.

Het is een stimulerende vriendschap.

We zitten elkaar op de hielen.

Wanneer ik onder mijn Veluxraam zit, hoor ik hem 250 kilometer verderop woorden uit zijn Remington slaan. Onder zijn Veluxraam.

Onder schrijvers bestaan maar heel weinig vriendschappen. Ze zijn mogelijk, maar zeer zeldzaam. Ik heb het over echte vriendschappen, niet over de niet-aanvalsverdragen van het schrijverscafé die daar vaak voor doorgaan.

Ik las Yucca en probeerde te doorgronden wat zijn woorden zo anders maakt. Ik stel me voor dat hij schrijft zoals een diamantair stenen keurt. Alleen de hardste, zuiverste exemplaren passeren. Zijn woorden hebben een grote intensiteit, ze lijken geladen met een geheimzinnige kracht.

Ik lees hem ook met verbazing.

In zijn voorkomen is Peter Terrin een hogere ambtenaar of een geheim agent – goedverzorgd, nauwelijks merkbaar ijdel; eerder gedempte grijzen dan primaire nadruk, eerder duurzaam dan glorieus. Hij weet dat hij het ware leven niet hoeft te veroveren met een bonte verentooi. Zijn biografie geeft geen aanleiding tot mythologie, hij heeft begrepen dat een groot schrijver geen groots leven hoeft te leiden. Het leidt af van de hoofdzaak. Peter Terrin leeft achter zijn vermomming van functionaris en weet dat het ware leven pas onder zijn Veluxraam begint.

Want daar, wanneer hij schrijft, springt er een derwisj uit hem tevoorschijn. Hij rijdt paard door de lucht, springt door muren heen, deelt appels van vruchtbaarheid uit en eet de levers van de doden. Kijk naar de derwisj Terrin en het duizelt je.

En duizelend sta ik voor u, want ik had Yucca begin deze week pas uit. Je komt er niet mee weg om het vlug te lezen. Je moet het lezen in het tempo waarmee een bejaarde een puzzel van het koningshuis legt; duizend stukjes, met trillende vingers. Je moet heel opmerkzaam zijn. Peter Terrin stuurt je een labyrint in met weinig aanwijzingen. Hij onderschat jou, zijn lezer, niet. Je moet een deel van het werk zelf verrichten. De personages zelf met elkaar in contact brengen. Hij tekent de oevers, jij bent de brug.

Dat je niet alles begrijpt, is te wijten aan je eigen stompe receptoren.

Het is sensationeel hoe Terrin happen uit zijn levensgeschiedenis uitspint en er zijn verhaal mee doorweeft.

Ten eerste maakt hij zichzelf weg wanneer de vader van Renée, de heldin van Yucca, sterft. De vader is schrijver. Als ik me niet vergis laat Terrin zichzelf hiermee voor de tweede keer sterven in een roman. In Post Mortem gebeurde het eerder.

Door zichzelf te aborteren uit het verhaal, kunnen zijn kinderen personages worden. Renée wordt een wereldvermaard kunstenares, ze krijgt een zoon die Willem heet.

Renée en Willem zijn in het hier en nu de dochter en zoon van Peter Terrin. In het boek worden ze moeder en zoon – Terrin draait aan de caleidoscoop en alles verandert. Alles wordt mogelijk. Zelfs betreedt hij het terrein waar ik, als vader van dochters, niet durf te gaan: dat van de seksualiteit van een dochter. Hij maakt zich daar een voorstelling van.  Taboe komt van het Polynesische tapu, dat wat niet mag worden aangeraakt.

Bij Terrin mag het wel. Alles mag. Alles kan.

In Coetzee’s De kinderjaren van Jezus had ik dezelfde sensatie van de onbegrensde mogelijkheden van fictie.

De omgevingen die Terrin beschrijft zijn diffuus, net zoals het tijdvak en het tijdsverloop. Het begint solide – een man, een de poort van een gevangenis, een sigaret, allemaal bekend terrein, maar er is iets met de bomen. ‘De kruinen zagen er onnatuurlijk breed en vol uit, ze reikten misschien wel verder dan het gewicht van hun takken toeliet, gulzig naar licht en water, in paniek. Een stille schreeuw. Omdat hun takken elkaar raakten, leken ze om zich heen te grijpen. Bij de zwakke wind boog de kruin van de eerste boom compact naar voren en Viktor keek naar het gras eronder, naar de knoestige wortels die overgingen in de stam, hij zocht de eerste tekenen, de aankondiging van het onvermijdelijke.’

Victor vraagt een man wat er met de bomen is. De man kijkt. Hij weet niet wat er met de bomen is. Het begint hard te regenen. ‘Een auto die traag kwam aanrijden in de ondergelopen straat toeterde maar stopte niet. Het was onvoorstelbaar hoe lang de bomen dit volhielden. Victor glimlachte, terwijl het water over zijn gezicht stroomde.  Het zag ernaar uit dat de bomen het zouden redden.’

Wat gebeurt hier? Is het een aankondiging? Een omen? Met zulke ongerustheid lees je dit verhaal: er is iets met de bomen.

Terwijl ik me gretig door deze grote roman vrat, dacht ik aan een wond die langzaam dichtgroeit. Bij een verwonding worden stollingsstoffen afgegeven, het eiwitten fibrinogeen en trombrine produceren fibrine,  fibrine vormt een web van dunne draden; de draden spannen samen, de wond trekt langzaam Maar niet helemaal. Terrin toont zijn achteloze kracht door het weefsel onaf te laten. Hij brengt een Arabische weeffout aan, de fout die expres in het kleed wordt geweven, want alleen God maakt volmaakte dingen.

God, en Peter Terrin. Hij is de God die de Arabische wever zijn fout laat maken.

Ten slotte een woordje over seks. Ik heb een tamelijk knappe buurvrouw. Toen zij mijn novelle Een mooie jonge vrouw gelezen had zei ze: ‘De seks is goed beschreven. Ik kreeg er zin van’.

Ik was tevreden, de buurvrouw was broeierig geworden van taal.

In Yucca is de seks van geweldig niveau. Je krijgt er zin van. Nauwelijks metaforen. De metafoor is om zo te zeggen de bananenschil van de seksbeschrijving.

Een vrouw op een grasveld schuift haar slipje opzij, Viktor bevredigt haar met zijn teen. Later doen ze het bij haar thuis. ‘Ze waren twee eenzame dieren van een uitstervend ras, die na een moedeloze winter elkaars geur opvangen in de vallei. Hij hoefde niet één seconde na te denken. Soms deed hij haar pijn, was hij te wild, te gulzig, maar ze protesteerde nooit, het zweepte haar op, het was precies wat ze wilde.’

Wat een sexy motherfucker is Peter Terrin.

En zo begint het ermee dat je verliefd op hem bent en eindigt het ermee dat je met hem naar bed wilt. Enkel en alleen omdat hij zo’n verdomd goeie schrijver is.

Hoed af, broeder, voor het grandioze werk dat je met Yucca hebt verricht.

Mobiele versie afsluiten