De Bezige Bij

Mooie woorden voor Nicolaas Matsier van Marjoleine de Vos

 

Afgelopen donderdag vond de boekpresentatie plaats van Zonder titel zonder jaar, de dichtbundel van Nicolaas Matsier. Tijdens de presentatie sprak Marjoleine de Vos, dichter en redacteur van NRC Handelsblad, de volgende mooie woorden.

In het jaar 2000 maakte het tijdschrift Raster een nummer over ‘nuttige poëzie’. Dat begrip, tot dan toe ook aan de buitengemeen geleerde redactie van dit tijdschrift onbekend, kwam op onze weg dankzij Tine van Buul en Bianca Stigter, die bezig waren een verzameling aan te leggen, daartoe weer geïnspireerd door The Faber Book of Useful Verse. Vertrouw op de Engelsen om over iets onbekends of gerings met een vanzelfsprekend air een uitputtend boekwerk te vervaardigen. Maar als dat onbekende en geringe iets dan zo is uitgelicht, krijgt het vanzelf een alomvatttend belang en begrijp je niet dat je zo lang zonder aandacht voor dit werkelijk verrukkelijke en verwonderlijke fenomeen hebt weten te leven. En zelfs die sensatie is maar kort, al spoedig wordt het fenomeen, in dit geval ‘nuttig gedicht’, volstrekt vanzelfsprekend. Natuurlijk.

Een gedicht kan raadgevingen en waarschuwingen bevatten, kennis ook. Vroeger schreef men alles op rijm wat men wenste te onthouden, weet je ineens zeker. En in het Raster-nummer dook een in het Swahili schrijvende, levende dichter op, die in zijn vers specialistische kennis omtrent het bouwen van een bepaald type schip bewaarde.

Verschillende dichters droegen nuttige gedichten bij aan dat nummer, gedichten die meestal de vorm kregen van ‘zeven manieren om’, ‘hoe te’ ‘hoe bouw ik een’ of ‘Gebruiksaanwijzing’. Je leerde er de wonderlijkste dingen van, hoe een kersenbonbon te eten, hoe te zoenen op straathoeken, hoe dieper te zwijgen of te poseren of hoe je te gedragen bij het huwelijk van een dochter, om nog maar niet te spreken van hoe een weide te maken: ,,To make a prairie it takes a clover and one bee” schreef Emily Dickinson.

Nicolaas Matsier, toen nog vooral bekend als prozaïst, droeg ook enkele nuttige gedichten bij aan het nummer, drie stuks maar liefst: ‘Hoe een kat te gaan missen’; ‘Hoe een afbreuk op te nemen’; ‘Hoe een graf een steen wordt’. Dat laatste vers lijkt meer een beschrijving dan een aanwijzing, maar daarin schuilt een ander soort nut natuurlijk: duidelijk zeggen hoe de dingen zijn of gaan, daarin precisie betrachten, wijzen op het onderscheid tussen de ene en de andere toestand, op slordigheden in de taal, het is allemaal eigenlijk even nuttig.

Wat is een graf? vraagt het gedicht en eist niet nadenken!/ meteen antwoorden en iemand lijkt inderdaad te antwoorden goed dan, een graf/ dat is wat je op een begraafplaats ziet.

Maar hohoho! daar begint het nut een aanvang te nemen want de oorspronkelijke stem valt direct in de rede en zegt ,het is niet eens de helft/ die je daar ziet en doet dan vervolgens haarfijn uit de doeken wat een graf wel is, al weet je dat ,,alleen bij de begrafenis”. Hij laat het graf dan voor zijn en ons geestesoog van een lege kuil tot een gevulde kuil worden, uiteindelijk afgedekt met een steen, waarin dan weer naam en data – ‘het graf wordt teken/ de dode een naam’ constateert hij.

In licht gewijzigde vorm is dit nuttige gedicht opgenomen in de bundel die we hier ten doop houden en die getiteld is Zonder titel zonder jaar.

Waar zijn wij in de tijd, wat is onze naam, zeg het maar.

Ook het gedicht  ‘Hoe een kat te missen’ heeft de bundel gehaald, en bevat veel aanwijzingen die men net zo goed constateringen zou kunnen noemen, alleen het gedicht daartussenin, ‘Hoe een afbreuk op te nemen’ is komen te vervallen. Het handelt  over een kleine lichamelijke ineenstorting, namelijk die van een kies. Dat is geen onderwerp dat Matsier bij nader inzien te min zou vinden neem ik aan, want in Zonder titel zonder jaar wordt ook een kalknagel uit de onbeduidendheid getild en voorzien van een denkbeeldig verleden dat op zijn heden een verrassend nieuw licht zou werpen.

Misschien was die afbreuk  bij nader inzien niet nuttig genoeg. Want veel van de gedichten in deze bundel zou men gerust nuttig kunnen noemen, in die zin dat deze bundel ons leert dat niet veel als al te onbelangrijk terzijde geschoven moet worden. En wie de mens achter Matsier een beetje kent, die weet dat Tjit een vrijwel onbegrensd vermogen heeft om te verlangen naar Engelse monografieën van de soort die ik in het begin al noemde. Het gedicht ‘Het grote werk’ is tekenend voor zijn houding:

 

Het grote werk nog niet hervat

eventjes opzoeken nu

waar een onbelangrijke zijrivier

dan eigenlijk precies ontspringt

 

altijd weer verbaasd over

de onuitputtelijkheid

van het volmaakt overbodige

 

en het voelt niet als uitstel

jij bent het zelf die daar stroomt

onder de bruggen door

op weg naar de samenvloeiing.

 

Altijd weer verbaasd over de onuitputtelijkheid van het volmaakt overbodige – dat zegt de dichter goed, hij tekent zichzelf maar spreekt zichzelf ook meteen weer tegen in de volgende strofe, want zo overbodig is dat volmaakt overbodige eigenlijk niet. Zo’n rivier, hoe onbelangrijk ook, heeft wel zeker een belang, ,,jij bent het zelf die daar stroomt”.

In deze bundel is er vrij veel dat je eigenlijk zelf bent. Niet alleen komen we menig rivier en  menige brug tegen, de Waal spreekt in de eerste persoon en ook ‘de’ rivier, die van Herakleitos, die rivier die nooit tweemaal dezelfde kan zijn spreekt ons toe,  – niet alleen rivieren dus, maar ook afgevallen bladeren of een bladwijzer kunnen de condition humaine heel goed uitdrukken: ,,Ik ben bekrabbeld/ in de hand gehouden/ tussen lippen geklemd.//Nu is het boek gesloten/ en ben ik zoekgeraakt”.

Een gedicht van Matsier leert je nogal eens wat, zonder daarbij ‘Hoe te’ te zeggen.   Je komt uit deze bundel echt veel te weten, bijvoorbeeld waarom een hapax een hapax heet. Omdat het Griekse woord ???? zelf ‘eenmalig’ betekent. Het staat in de Odyssee, Circe zegt h?t tegen Odysseus die net terug is uit het dodenrijk:

 

,,jullie durven toch ook alles! levend

een bezoek brengen aan Hades woning!

en later moeten jullie nogmaals terwijl

andere mensen alleen maar hapax sterven!”

 

en dan legt de dichter ons rustig uit wat hapax betekent, eenmalig dus, en dat het een bijwoord is dat een substantief is geworden ,,in de fluwelen handen van de filoloog’’ en oh wat is die uitleg elegant en mooi. De hapax, een woord dus dat maar eenmaal in een tekst of een corpus of überhaupt maar eenmaal voorkomt, is een ,,woord aan een zijden draad/ dat als een bergbeklimmer uit een kloof/ de top van de thesaurus heeft gehaald”.

Prachtig. Zo wil je zelf ook wel aan het licht komen.

 

Ik wil nu overigens niet de indruk wekken dat het niets dan nut is wat de klok hier slaat. Daarmee zou ik de bundel tekort doen. Die is ook een bewaarplaats van momenten die het verdienen om niet onopgemerkt voorbij te gaan, van kleine waarnemingen ten aanzien van lichtval, wolken of een voorbijzwevend veertje. Er staan diepgemeende verzuchtingen in en er is een bijna symbolistisch sonnet over een regendruppel. Matsier richt de blik meestal niet op het eigen innerlijk, maar verbeeldt dat wat er omgaat door juist veel interesse op te brengen voor alles wat niet hijzelf is. Dat geeft het geheel een grote vitaliteit, omdat je ook als lezer voelt dat er onuitputtelijkheid bestaat, niet alleen van het volmaakt overbodige, maar vooral van het vermogen zich ergens voor te interesseren. Die onuitputtelijkheid belichaamt deze bundel van Matsier, die ik nu weer verder Tjit ga noemen en tegen wie ik wil zeggen: fijn dat je deze gedichten gebundeld hebt, ik weet zeker dat menigeen er veel aan zal hebben. Op nuttige en onnuttige wijze.

 

Mobiele versie afsluiten